Bij een schilderbeurt van een oud gebouw komen vroeg of laat ook de
scharnieren
aan de beurt.
Voor de schilder is het belangrijk te weten waar hij op moet letten bij het kiezen van de kleur.
De
bladen
van het scharnier zal hij gemakshalve (en terecht) wel meeschilderen met het achterliggende hout.
Moeilijker ligt het bij de
knoop.
Het is tegenwoordig de gewoonte om de
knoop van (gewone) scharnieren, die bij naar buiten
draaiende ramen
en deuren zichtbaar is,
ongeschilderd te laten.
Bij oude gebouwen is het beter om uit te gaan van de historische werkwijze.
Dat betekent dat de knoop meegeschilderd wordt òf met het
kozijn,
òf met het
draaiende onderdeel
(
raam
of
deur).
Oude scharnieren zijn vaak niet symmetrisch, de knoop zit dan rechts of links van de
bladen en daardoor of vóór het kozijn, dan wel voor het draaiende deel.
Omdat de knoop zo weinig mogelijk op wil vallen, neemt hij liefst de achterliggende kleur aan.
Bij een symmetrisch scharnier moet de schilder 'de knoop doorhakken'.
Het enige wat niet mag is de
leden
om en om een andere kleur geven.
Een ander verhaal is het
geheng:
deze voorloper van het scharnier werd vroeger, net als het andere ijzerwerk,
tegen het roesten in de teer gezet. Daarom hoort de moderne schilder, die meestal geen teer bij de hand heeft, zwarte verf te gebruiken.
Minstens voor de
duim,
de daarop rustende
scharniervleugel wordt vaak met het draaiende deel meegeschilderd.
Tekst: Jean Penders (10-2009). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders